Label
‘We hebben gewoon twee gehandicapte kinderen.’ We staan samen te koken. Jip zegt het nog eens. ‘San, we hebben gewoon twee gehandicapte kinderen.’ Het voelt alsof iemand met een enorme knuppel in mijn gezicht ramt. ‘Jezus, Jip. Die komt binnen.’
Ik hoor het mezelf zeggen en ben verbaasd over de klap en mijn eigen reactie erop. Dat wist ik toch? Waarom schrik ik er dan zo van? We houden elkaar vast. Steviger dan ooit. Ik wil niet huilen. Ik moet niet huilen. Jip huilt ook niet. Zij blijft zo sterk. Ze duwt haar hoofd tegen mijn borstkas, en ik voel haar ademhaling. Het is een intens moment. Twee gehandicapte kinderen.
Maurits heeft autisme, en dat gegeven vindt langzaam maar zeker zijn weg in ons gezin en zelfs in míjn hoofd. Ik merk zelfs dat ik het prettig vind dat we nu een duidelijke verklaring hebben voor het ‘anders zijn’ van Maurits. Het label ‘autisme’ blijkt uiteindelijk ook een hulpmiddel te zijn. Een allesomvattende uitleg in één woord om te verklaren dat onze zoon anders is, maar niet raar. En dat werkt. De laatste weken komt het er gewoon vloeiend uit: ‘Willem heeft een herseninfarct gehad, en Maurits is autistisch.’ In mijn hoofd klinkt het langzamerhand zo bekend als ‘Adriaan is acrobaat, en Bassie zit vol kattenkwaad.’
Soms weet ik niet waarom ik het zeg, zelfs tegen wildvreemden die zorgelijk kijken als ik de jongens van de auto naar ons huis probeer te dirigeren, terwijl ze als twee mieren ieder hun eigen kant op schieten en ik ze met alle kunstgrepen die ik in huis heb probeer te behoeden voor het vallen (Willem) of het onverwachts de straat op rennen (Maurits). Of wanneer ik een rondje met Gant loop en Maurits ineens met uitgestrekte armen voor me staat, opgetild wil worden en met ferme kracht zijn armen om mijn nek en zijn benen rond mijn middel slaat om nooit meer los te laten.
Dat laatste is nieuw, en niet alleen verwart het me, het kost me langzamerhand ook mijn rug. Het begint een gewoonte te worden, en dat is beangstigend, want Maurits’ gewoontes zijn here to stay.
Jip en Willem zwaaien achter het raam als ik de voordeur achter ons dichttrek. Maurits pakt direct mijn rechterhand. Gant sukkelt rustig achter ons aan. In het weekend en na zes uur ’s avonds laten we onze oude lobbes eigenlijk altijd loslopen. De kans op een bekeuring is dan te verwaarlozen, en Gant loopt en luistert veel beter als hij niet aan de lijn loopt. We zijn de straat nog niet uit of ik merk al dat Maurits steviger in mijn hand knijpt. Nog geen tien passen later staat hij voor me en kijken zijn prachtige blauwe kijkers hoopvol naar me op.
‘Nee, Maurits, papa kan je echt niet de hele weg tillen,’ probeer ik.
Maurits’ enige reactie is dat hij zijn armen nog verder naar mij uitstrekt en begint te piepen. Omdat ik geen zin heb in volksvermaak hier op straat, trek ik hem aan zijn armen omhoog tot hij zijn benen om mijn middel slaat. Hij houdt me stevig vast en legt zijn hoofd in mijn nek. Ik hoor hem zachtjes grommen.
We lopen een klein rondje. Dat is het enige bijkomende voordeel van een oude hond. Het hoeft allemaal niet meer zo ver, en in dit soort situaties maakt dat het verschil tussen een beetje pijnlijke rug en een heel erg pijnlijke rug.
Back to Top